Geen boek voor luie lezers

Op een ochtend, een half jaar geleden, had hij in nog half slapende staat opeens het goede einde van zijn roman te pakken. Jac Janssen schreef in zijn leven alle mogelijke teksten, maar maakt nu met zijn eersteling Borsthonger een oud verlangen werkelijkheid. 

“Ik word door niets zo gefascineerd als door literatuur. Ik schrijf zelf van kindsbeen af en wilde, ooit, zelf een roman publiceren. Als journalistiek redacteur span ik me in om heldere teksten te maken met weinig jargon. Als romancier kan ik verbeelding en de ongrijpbare dingen tussen mensen meer ruimte geven.

Borsthonger is een nieuw woord, maar het spreekt voor zich. Hoofdpersoon Daniël is geobsedeerd door vrouwenvlees, specifiek door borsten. Ze staan symbool voor allerlei basale gevoelens: voeding, vertrouwen, begrip, liefde, contact, geborgenheid, troost. Al die zaken waar mensen behoefte aan hebben. En natuurlijk ook voor verleiding en leven geven.

Borsthonger begon als een novelle, geïnspireerd door een man die ik zag in een Barcelonees park. Hij stond daar te pronken met een dikke auto en een vrouw met opgepompte boezem ernaast. Geïnspireerd op dat personage begon ik te schrijven. Al snel werd mijn hoofdpersoon een heel andere man. Gaandeweg kwamen er ook anderen bij die ik niet had verwacht. Dat is het leukste aan schrijven. Je begint aan iets en dan komt er een onverwachte wending. Die verrassing probeer ik in stand te houden, terwijl ik intussen toch naar het plot toe blijf werken.

Er heeft wel eens een uitgever naar het manuscript gekeken. Hij zag niet dat ik met clichés speelde. Hij zag alleen een man van middelbare leeftijd die zijn lul achterna loopt. Dat raakte me. Al lezende kun je inderdaad denken: wat is dit? De roman bestaat uit twee heel erg verweven liefdesverhalen, met als rode draad enkele vriendschappen. Als ik een redacteur had gehad zou die vermoedelijk gezegd hebben: gooi er van allebei eentje uit. Maar het is een boek zoals ik het zelf graag lees, met rare omwegen. Borsthonger is geen boek voor luie lezers.

Door dat commentaar heb ik vervolgens een jaar niet aan het boek gewerkt. Toen ben ik er opnieuw aan begonnen en heb het net zo lang verbeterd tot mijn proeflezers enthousiast waren. Driekwart jaar geleden was ik zelf ook tevreden. Ik heb het nu in eigen beheer uitgegeven, op voorinschrijving via crowdfundingsite Voordekunst.

Een passend platform vind ik, omdat Borsthonger een soort dwaaltocht is door de menselijke ziel en laat zien wat kunst kan doen. Het kan je esthetisch genoegen geven, het kan je verbeelding prikkelen en vermaak bieden op niveau. Daarom heb ik het boek ook laten vormgeven door Edwin Smet, een van de beste grafici die ik ken. Het leuke van Voordekunst vind ik bovendien dat ik naast de roman zelf bijzondere extra’s kon geven. Een persoonlijke opdracht voorin bijvoorbeeld, de mogelijkheid om het boek bij mij af te halen of dat ik kwam voorlezen voor een groep.

Ik heb Borsthonger opgedragen aan een man die zichzelf niet goed kent. Dat is een dwaalspoor, een dubbele bodem. Ik laat het graag aan de lezer om uit te zoeken welke dat is.”

http://www.jacjanssentekst.nl/

Campagne ‘Borsthonger’ geslaagd! Enkele updates

http://www.voordekunst.nl

Ik vind alles leuk aan hem

“Een bevriende astrologe trok ooit onze horoscopen. Ze heeft het twee keer overgedaan, omdat ze niet kon geloven dat alles bij twee mensen zó in elkaar kon klikken. Zelf weten we dat al sinds 27 december 1975, de avond dat ik Andreas in een gaybar de dansvloer optrok. Het zat meteen gebakken tussen ons.

Tot de dag van vandaag maakt mijn hart een sprongetje als ik hem zie. Ik vind alles leuk aan hem. We delen de interesse in kunst, kunst maken en reizen, we houden van tuinieren, fotograferen en grote fietstochten maken. En vanaf die eerste avond is dans een rode draad door ons leven.

We dansten veel als we uitgingen en bezochten graag voorstellingen met moderne dans. Begin jaren negentig nam ik met mijn zus lessen Argentijnse tango. Toen zij daar op een gegeven moment geen zin meer in had, leek het me leuk om de lessen voortaan met Andreas te doen. Hij aarzelde, wilde niet opvallen als twee samendansende mannen tussen al die heterostellen. Zijn angst bleek overbodig. Niemand keek er van op.

Tango is een improvisatiedans, waarin je zonder te spreken moet begrijpen wat de ander wil. Als je relatie niet goed is, sta je voor zo’n verbinding niet helemaal open. Wij dansten al gauw de sterren van de hemel. We gingen zelfs optredens doen en gastlessen geven op tangofestivals. Het leidde tot verzoeken uit onze omgeving om een structureel lesprogramma. Zo groeide onze hobby uit tot een eigen dansschool, die we runden naast ons gewone werk.

Het bracht ons veel gezelligheid. Mensen uit de wijde omtrek volgden onze lessen en kwamen naar dansavonden. Wat we ook leuk vonden zijn de talloze professionele dansers die we leerden kennen. Ze logeerden bij ons, gaven gastlessen en deden optredens. Onze bruiloft in 2013 hebben we dan ook twee keer gevierd: een keer met familie, een keer met de tangocommunity die we zelf hadden opgebouwd.

Als je zo intensief met deze dans bezig bent, wil je op een gegeven moment naar de bakermat, Buenos Aires. We gingen voor het eerst in 2002. In Europa hadden kenners hun wenkbrauwen opgetrokken en ons gewaarschuwd om niet samen de vloer op te gaan. ‘Twee mannen, dat kan niet in Buenos Aires. Ze halen je meteen van de vloer.’ Ik was koppig en besloot dat ik ten minste één tango met Andreas wilde.

In een grote, bekende gelegenheid stonden we als eersten op de vloer en dansten vier nummers achter elkaar. Een jonge danser zei daarna: ‘ Wat jullie gedaan hebben, je hebt geen idee wat dat hier betekent.’ In de loop der jaren kwamen we daar wel achter. Altijd als we in Buenos Aires naar een milonga, jargon voor dansavond, gingen, vroegen ze: zijn jullie dat Europese stel dat voor het eerst samen danste in Torquato Tasso? Het mooie is, dat gemengde en queer milonga’s tegenwoordig in Buenos Aires heel gewoon zijn.

Dat de dansschool door corona noodgedwongen gesloten is, is zeker een gemis. Verre reizen maken mag voorlopig niet. Maar we zitten ook lekker met ons tweetjes, na zoveel jaren van drukke levens. Financieel redden we ons prima, en nu hebben we opeens de tijd om werkjes te doen die altijd zijn blijven liggen. Ik heb het idee dat we er door dat lagere tempo nóg meer van genieten. Snoeien in de tuin, een kast timmeren. Of gewoon gezellig een eind gaan fietsen of in ons atelier bezig zijn met onze individuele projecten. Corona brengt ons op die manier nog dichter bij elkaar. In alles wat we doen zijn we samen onderweg, nog steeds.”

https://tangobrujo.be/

http://tangoqueer.com/en/home/

https://www.atlasobscura.com/articles/queer-tango-in-buenos-aires

https://petities.nl/petitions/open-de-dansscholen-de-rek-is-eruit?fbclid=IwAR32_fxD5M1uY2ucSxuWVa-mXZilM_xgUecNWMYm0t1s0MgzcLF5SM8w3I4

Our experience learning to dance queer tango as a gay couple

Dit verhaal verscheen eerder in het AD-Magazine van 7 november 2020

Daten is mijn hobby

Corona survivor, staat er expliciet bij mijn profiel op datingapps. Het levert meteen gespreksstof op, en ik houd van gesprekken. Ik vind het vooral leuk om met mannen te praten. Over alle mogelijke onderwerpen. Ik houd van inhoud, maar heb ook veel plezier in slap ouwehoeren en flauwe grappen. Ik ben zeker op zoek naar een fijne man in mijn leven. Tot ik hem gevonden heb geniet ik van de gesprekken, de aandacht, de complimenten en soms de seks, die ik vind via online dating.

Overdag ben ik druk met mijn bedrijf en de zorg voor mijn kinderen. Als ze naar bed zijn of bij hun vader vind ik het leuk om even te swipen of te chatten. Zeker op dit moment. Ik blijf ’s avonds nog thuis, ik moet mijn spierkracht opnieuw opbouwen en kan op dit moment niet sporten of een lange wandeling maken. Het gaat wel elke dag beter, nu vele malen beter dan de afgelopen maanden,  maar mijn longen doen nog zeer en ’s middags heb ik een siësta nodig.

Ik ben besmet door een man die ik in februari op vakantie ontmoette. Een ontzettend lieve, zorgzame verpleegkundige op een spoedeisende hulp. Wel minder spannend dan de mannen waar ik normaal op val, meestal ondernemers, vanwege hun energie en verhalen. Loondienstmannen vind ik vaak minder interessant, maar met deze raakte ik niet uitgepraat en hij kon het goed vinden met mijn kinderen. In Nederland woonden we op een uurtje rijden van elkaar. Ik besloot eens te onderzoeken hoe dat is, met zo’n ander type man, en we bleven elkaar zien. Tot ik op 7 april zo benauwd was dat ik naar de coronapoli moest. Iedereen hield toen al afstand en de scholen waren dicht. Ik kreeg antibiotica en moest meteen in thuisquarantaine. Mijn dochters die net bij hun vader waren mocht ik niet meer ophalen. Vanaf dat moment zat ik drie weken alleen thuis, met alleen videocontact met mijn moeder, mijn kinderen en mijn love interest. Hij was de enige man met wie ik intiem contact had gehad, maar hij had geen klachten. Een groot aantal van zijn collega’s wel.

Toen ik genoeg hersteld was om eindelijk weer een avond naar hem toe te kunnen, vertelde hij dat hij niet met me verder ging. Hij wilde nog kinderen en ook de afstand was hem te groot. Jammer, maar ik wil alleen zijn waar ik gewenst ben en ben geen lange treurder. Dus sindsdien heb ik weer een aantal dates gehad. Met de één heb ik interessante gesprekken, met de ander ga ik uit eten en als de aantrekkingskracht groot genoeg is gaan we over op intimiteiten. Het is mooi als er een romantische klik is, en anders hebben we het leuk gehad. Al zitten we alleen maar op een terras in het zonnetje. Sommigen blijken al bezet. Daar spreek ik nooit mee af, in players heb ik geen zin.

Vroeger was ik heel verlegen. Altijd bang om veroordeeld te worden. Tegenwoordig zit ik ontzettend lekker in mijn vel. Ik hoef geen kinderen meer, ik red me financieel prima en ik heb een fijn huis. Veel mannen vinden me aantrekkelijk en voelen zich bij mij op hun gemak. Voorheen had ik creatieve hobby’s. Nu is daten mijn hobby. Tot ik die leuke man gevonden heb voor wie ik bijzonder ben en die ik ook mijn volle aandacht geef, maak ik gebruik van de snoepjeswinkel en date er lekker op los. Je kunt zó dood zijn of gehandicapt. Ik ben al ziek geweest, maar ik leef nog en wil genieten. Ik mag het leven vieren.”

Dit verhaal verscheen in het AD Magazine van 15 augustus 2020

(Harry Maas – ‘Café ’t Kalfje Amstelveen)

http://www.Marstyle.nl

http://www.Tinder.com

http://www.bizzkiss.nl

Clayklok – De klok van één miljoen

Het vrolijkste museum van Nederland is volgens huisuurwerkmaker Erwin Roubal ook het meest technische museum. In een enorme eigen werkplaats worden zelfspelende muziekinstrumenten, zoals orgelklokken en draaiorgels, met soms zeer grote tijdsinspanning teruggebracht in hun oorspronkelijke staat.

De brede gang naar de werkplaatsen alleen is al elf meter lang en heeft een marmeren vloer. De hoge hal waar hij op uitkomt is groot genoeg om draaiorgels te repareren, en zelfs voor een kleine heftruck om de grote gevaartes te verplaatsen. Er is een ruime werkplaats voor de uurwerkmakers, een ruimte met draaibanken, een houtwerkplaats en een kantoor. Dolblij is het Utrechtse Museum van Speelklok tot Pierement met dit ruime pand in de oude binnenstad, een schenking van een oudere dame die vele jaren boven de huidige werkplaats woonde. Na een verbouwing  is het een walhalla geworden voor de restaurateurs van het museum.

Klok van één miljoen

Hun meest recente grote project was de restauratie van de Clay-klok, een gigantische orgelklok uit de 18e eeuw. Een prestigieus project, dat aanleiding was voor veel nationale en internationale publiciteit. Museum Speelklok, dat zich het vrolijkste museum van Nederland noemt, had de Clay-klok al eens in bruikleen voor een tentoonstelling in 2006. “Het pijpwerk was toen nog in betere staat. Sindsdien heeft iemand, niet gehinderd door enige kennis, alle pijpen van een register afgezaagd”, vertelt Erwin Roubal, die verantwoordelijk was voor de restauratie van het uurwerk. In 2016 kocht Speelklok de ruim tweeëneenhalve meter hoge klok op een Parijse veiling voor in totaal één miljoen Euro. De houten kast werd hersteld door het Rijksmuseum. De uurwerkmakers en orgelbouwers van Speelklok waren verspreid over een periode van drie jaar bezig met de restauratie van het mechanische deel.

Klokken uit de Verboden Stad

Erwin: “Het uurwerk was nog best goed, maar veel tandwielen waren verbogen, rondsels versleten en er waren verminkingen op de uurwerkplatines. De opwindgaten waren dichtgeklonken, en zo waren er nog meer reparaties te doen. Ik ben natuurlijk trots dat we de Clayklok weer werkend en in uitstekende staat kunnen presenteren, maar eerlijk gezegd heb ik hier wel moeilijker, knapper dingen gedaan, zoals het restaureren van klokken uit de Verboden Stad in Beijing. Speciaal voor die klus kreeg ik in 2008 een driejarig contract bij Speelklok. Daarna mocht ik blijven.”

Zelf gereedschap maken

“Wat het werk hier zo anders maakt, is de tijd die we krijgen om dingen weer helemaal goed te krijgen. Het museum gaat niet over uurwerken, maar over uurwerkmakersconstructies en tandwielen. Die kennis heb je nodig bij het repareren van mechanische muziekinstrumenten. Daar zitten ook onderdelen in die je in klokken niet tegenkomt. Bijvoorbeeld een wormwieloverbrenging, een tandwiel dat geen rondsel aandrijft, maar een schroef. Het is een eeuwenoud mechaniek dat snel slijt. Het gereedschap om een nieuw te kunnen maken bestaat niet meer. De benodigde beitels, frezen en hulpstukken maken we daarom zelf.”

Muziekcylinders

“We bouwen ook muziekcylinders die in carillonklokken zitten. Er zijn geen wetten die je precies vertellen wat je moet doen om de muziek zo zuiver mogelijk te laten klinken. Meestal kiezen we met zijn tweeën uit hoe je de gaatjes in de cylinder moet boren. De bank waarmee je dat doet maken we zelf. Ook bouwen we wel eens een werkend model op kleinere schaal voor in de techniekzaal, want het museum wil uitdrukkelijk laten zien hoe iets ooit technisch gewerkt heeft. Ik vind het leuk me daar voor in te zetten en let erop dat de modellen hufter- én kinderproof zijn. Want kinderen gaan overal aan hangen en klimmen overal in.”

Gek van techniek

“Als uurwerkmaker alleen krijg je dat allemaal nooit voor elkaar. In deze werkplaats zijn we met best veel mensen. Drie uurwerkmakers,  drie orgelbouwers en drie kantoormedewerkers. Alles wat wij als uurwerkmakers doen stemmen we af met de orgelrestaurateurs. Dan gebeurt het gerust eens dat we zeggen: ‘Mijn mechaniek is goed, maar jouw balg is te stug.’ Of dat zij met een heel mooie oplossing komen waar wij zelf nog niet aan gedacht hadden. Voor ik hier begon was ik bij verschillende bedrijven het enige personeelslid, een soort zelfstandige. Hier zijn we een team van mensen die allemaal gek zijn van techniek en graag nadenken over de vraag: ‘Hoe deden ze dat vroeger?’ Dat houdt het werk leuk en vers.”

http://www.museumspeelklok.nl

http://www.draaiorgelmuseum.org/achtergrond/historie

http://www.pianola.nl/Pianola_Museum/Dietrich_Nikolaus_Winkel.html

Klik om toegang te krijgen tot 2007_3_dansen.pdf

Ondenkbaar: een leven zonder antieke juwelen

Wanneer Martijn Akkerman als expert aanzit bij het Tv-programma Tussen Kunst en Kitsch, geeft hij meestal wel een waardeschatting van een ingebracht juweel. Maar eigenlijk interesseert zo’n bedrag hem weinig. Waar hij al sinds zijn jonge jaren warm voor loopt, zijn de verhalen die erbij horen.

“Bij juwelen is de emotie zó groot! Ze hebben ruzies veroorzaakt, huwelijken bezegeld, tot oorlogen en vredes geleid. Willem van Oranje bijvoorbeeld beleende zijn juwelen om de Tachtigjarige Oorlog te financieren. Op schilderijen en meubels zit veel minder emotie, en kleding vergaat. Juwelen daarentegen blijven.

Zelfstudie en praktijk

In mijn familie was veel interesse voor kunst. Mijn vader was musicus en kunstverzamelaar. Een tante verzamelde Noord-Hollandse streekjuwelen, en dankzij een grootmoeder was er een erfenis van prachtige juwelen. Al als tienjarig jongetje was ik er door gefascineerd. Logisch dat ik graag een studie kunstgeschiedenis met als specialisatie antieke juwelen wilde doen. In die tijd kon je daar jammer genoeg niet op afstuderen. Daarom ging ik naar de Vakschool voor de edelmetaalbranche in Schoonhoven. De werkbank paste niet bij me, de juweliersopleiding al beter. Maar de meeste kennis heb ik opgedaan door zelfstudie en in de praktijk bij antiquairs, op veilingen en in mijn eigen winkel.

Verzamelaars creëren

Met een partner heb ik 31 jaar een speciaalzaak gehad in de P.C. Hooftstraat in Amsterdam. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig waren het goede tijden voor kunst en antiek. We gingen geregeld op inkoop in het buitenland en hadden dus vaak verrassingen voor onze klanten. Ik durf gerust te stellen dat wij juwelenverzamelaars hebben gecreëerd.

Kennis doorgeven

Al in 1974, tijdens mijn stage bij juwelier Fabery de Jonge in Apeldoorn, hield ik voor een aantal klanten mijn eerste lezing over diamanten. Heerlijk vond ik dat, want ik geef graag kennis door. Dat doe ik tot de dag van vandaag op allerlei manieren. Met lezingen voor iedereen die geïnteresseerd is, van kunsthistorische clubs tot personeel van juweliersbedrijven. Ik maak ze wisselend en actueel. Zo zit er voor een lezing eind september bijvoorbeeld altijd wel een verhaal over Prinsjesdag in. Ik schrijf artikelen in bladen als Collect en Vorsten, en in het TV-programma Blauw bloed vertel ik over de juwelen van allerlei vorstenhuizen. Wat ze betekenen, wanneer ze gedragen worden, wat ze bijzonder maakt.

Lalique en Bolin

De optredens in Tussen Kunst en Kitsch zijn wat spectaculairder. Per opnamedag komen er wel duizend mensen. Ongeveer een kwart daarvan heeft een sieraad of juweel bij zich. Dat is aanpoten hoor. Als we iets vinden dat de moeite waard is komt een cameraploeg in actie. Mijn meest opzienbarende ontdekkingen waren een broche van René Lalique en een van de Russische edelsmid Bolin. De Lalique was door de grootvader van de inbrengster rechtstreeks gekocht bij de meester zélf, toen hij exposeerde in Sint Petersburg. Ik heb eraan meegewerkt dat ze hem kon verkopen. Tegenwoordig bevindt de broche zich in het museum Petit Palais in Parijs. De Bolin herkende ik onder andere aan het etui, dat gecontoureerd was naar de vorm van de broche. Verder speelde ervaring natuurlijk mee. Het Fingerspitzengefühl.

Geen taxateur

Wat ik ook veel doe is de beurswaardigheid van juwelen beoordelen. In het verleden voor onder andere de TEFAF en de Kunstmesse Köln, momenteel alleen nog voor de Brussels Art Fair en de Antiekbeurs in Breda. Dan gaat het behalve over de kwaliteit over dingen als de vraag of het een stijlkopie is, of dat een sieraad van functie veranderd is. Zoals wanneer je van een armband oorknoppen maakt. Het gaat niet over de prijs, want ik ben uitdrukkelijk geen taxateur voor verzekeringen of inboedelverdelingen. Dat zou ik ook helemaal niet leuk vinden om te doen.

Verlovingsring uit 1625

Voor lezingen ging ik overigens zelfs een aantal keren naar Australië en Nieuw-Zeeland. Daar heb ik van genoten, maar ik hoef niet perse naar het buitenland. Dichterbij is voor mij nog genoeg te grazen. Bij de restauratie van een huis in mijn geboortestad Alkmaar werd in de beerput een gouden ring met diamant gevonden. Die heb ik weten te determineren als de verlovingsring van Maria Tesselschade Roemer Visscher, een indertijd bekende dichteres en glasgraveuse. De ring was uit 1625!

Hermitage

Mijn meest recente activiteit is het inspreken van de audiotour bij de jubileumtentoonstelling Juwelen! in de Hermitage. Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan komt een deel van de enorme juwelencollectie uit Sint Petersburg naar Amsterdam. Voor de bijbehorende catalogus schreef ik vier hoofdstukken. Op de een of andere manier ben ik altijd met mijn vak bezig. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Het idee met pensioen te gaan, nooit meer iets doen met antieke juwelen? Ondenkbaar!”

www.martijnakkerman.nl

https://www.avrotros.nl/tussen-kunst-en-kitsch/home/

https://hermitage.nl/nl/tentoonstellingen/jubileumtentoonstelling-juwelen/

https://hermitage.nl/nl/tentoonstellingen/open-online-juwelen/

https://www.coda-apeldoorn.nl/nl/agenda/sprekende-juwelen

Frits Sissing (links) en Martijn Akkerman bij Tussen Kunst en Kitsch

Dit verhaal verscheen in het septembernummer 2019 van vakblad Edelmetaal

Zaanse klokken-museum op de Zaanse Schans

Museum Zaanse Tijd opende dit voorjaar een compleet vernieuwde presentatie van haar collectie Zaanse klokken. In een in 19e-eeuwse stijl ingerichte woonkamer komen ze beter tot hun recht dan ooit. Die aanpak reflecteert de missie van het museum: laten zien hoezeer de Zaanse klok verweven is met de industriële geschiedenis van de Zaanstreek.

De Zaanstreek was in de zestiende eeuw het allereerste industriegebied van Nederland. Het begon met het gebruik van de net uitgevonden molen met krukas, waarmee op grote schaal hout gezaagd kon worden. Al snel volgden honderden andere molens die de productie van bijvoorbeeld papier, verf, cacaopoeder en gepelde rijst mogelijk maakten.

Ook de Zaanse zakenman Kornelis Volger deed in papier en was eigenaar van een windmolen. Maar vermoedelijk had hij ook het vak van klokkenmaker geleerd. Volger bouwde de eerste Zaanse klok, bedoeld als huisuurwerk. Een relatief goedkoop model in een eenvoudige houten kast, waarin hij zijn technische kennis van molentechniek combineerde met het recent door Christiaan Huygens uitgevonden slingeruurwerk.

Het sloeg zo aan bij de burgerbevolking, dat een nieuwe Zaanse industrietak ontstond van seriematig geproduceerde klokken. Van 1670 tot 1750 was het in de Zaanstreek een bloeiende branche. In de loop der jaren werd het eenvoudige oermodel in steeds luxere varianten gemaakt, met duurder materiaal en uitbundige versiering. De opkomst van de Friese klok luidde het einde in van de populariteit.

Hernieuwde interesse

Maar aan het eind van de negentiende eeuw was er hernieuwde interesse in antiek en ambachtelijkheid. De Zaanse klokken, gemaakt naar voorbeeld van de oude modellen en nu voorzien van een houten puntdakje, deden het weer goed. En vlak na de tweede wereldoorlog was er nogmaals een enorme opleving in de vraag. Met honderdduizenden gingen de replica’s in binnen- en buitenland over de toonbank. Omdat de klokkenindustrie tegen die tijd uit de Zaanstreek verdwenen was, werden ze in allerlei andere Nederlandse plaatsen geproduceerd, van Schoonhoven tot Almelo. Op dit moment gaan veel oudere exemplaren naar de VS.

Twee mannen en de Zaanse Schans

Twee ondernemende Zaankanters staan aan de wieg van het huidige museum. Eerst was daar in de jaren zestig van de vorige eeuw plaatselijk architect Jaap Schipper. Met lede ogen zag hij hoe in de omgeving steeds meer authentieke houten huizen verkrotten of werden gesloopt. Jaap begon die vervallen of in de weg staande panden op te kopen.

Hij zette ze bij elkaar op de Zaanse Schans en werd daarmee de grondlegger van het gelijknamige kunstmatige dorpje aan de rivier de Zaan. De Zaanse Schans is echter uitdrukkelijk geen openluchtmuseum. De huizen worden bewoond, de molens zijn in gebruik. Sommige bewoners verdienen de kost met kleine winkels, een kaasmakerij of horeca.

In 1976 werd het laatste huis geplaatst, een voormalige ondernemerswoning, met de uitdrukkelijke bedoeling er een museum van te maken. Zakenman Ber van der Molen, de tweede belangrijke man in dit verhaal, bracht zijn collectie klokken onder in de woning. Vanaf dat moment was dat het Museum van het Nederlandse Uurwerk.

Onvoldoende focus

Tien jaar later besloot Ber van der Molen echter zijn geld anders te gaan beleggen. Een schok in de Zaanstreek, en het startsein voor een grootscheepse inzamelingsactie. Met de opbrengst werd de collectie gekocht en ondergebracht in een stichting.

Hoewel de Zaanse Schans honderdduizenden toeristen uit de hele wereld trekt, stapten weinig mensen over de drempel van het museum Toen in 2015 ook nog de gemeentelijke subsidie ophield, besloot het bestuur dat het tijd werd voor een andere strategie. De huisvesting was prachtig, maar de collectie had onvoldoende focus. Een nieuwe aanpak moest vooral het verhaal over de geschiedenis van en het klokkenambacht in de Zaanstreek beter gaan vertellen. Daar hoorde om te beginnen een nieuwe naam bij.

Woonkamer

De presentatie in de woonkamer is het resultaat van de huidige focus. De wanden zijn authentiek Zaans roze geverfd. Voorheen verduisterde ramen laten weer licht binnen. Een gezellige eettafel met stoelen en een bos bloemen maken het huiselijk. Aan de wanden zijn alle mogelijke Zaanse klokken de blikvangers. Van het simpele oermodel tot steeds verfijnder exemplaren van edele houtsoorten en met signatuur. Elders in het museum is een aantal staande klokken uit de streek te zien, een collectie zakhorloges en natuurlijk de grote torenuurwerken. Maar er is geen twijfel mogelijk. Dit museum gaat over de Zaanse klok.

dav

Dit artikel verscheen in het juninummer 2019 van vakblad Edelmetaal

http://www.mnuurwerk.nl

http://www.dezaanseschans.nl

http://www.droomplekken.nl/nederland/zaanse-schans/

Ze dansten de tango en hadden geen haast

“`Dat trek je niet, zo´n stadse dame. Veel te bijdehand voor jou’, zei een van René´s broers toen hij hoorde van onze verkering. Lekker laten mekkeren, vond ik. Als wij ons er maar goed bij voelen. Sinds mijn geboorte woon ik in dezelfde grote stad, René woont al zijn hele leven in een piepklein Brabants dorp. Ons verleden is ook nog eens totaal verschillend. Ik werd weduwe na een huwelijk van dertig jaar, heb twee kinderen en vijf kleinkinderen. René had op zijn 58ste nog maar een paar relaties gehad, waarvan de langste vier maanden had geduurd. Toch zijn die verschillende werelden geen enkel probleem. We hebben nooit wrijving of ruzie. Als iets me niet bevalt, gooi ik het er gelijk uit. René kan dat ook. Bij mijn man hield ik mijn mening vaak binnen. Ik kreeg toch geen gelijk. Zelfs als ik het had.

Mijn man was dominant, bezitterig, jaloers, altijd bang dat ik iemand anders leuker zou vinden. Ik mocht nergens naar toe. Bovendien was hij chronisch ziek en had veel zorg nodig. Ons huwelijk zoog me leeg, maar ik was misschien te ouderwets om weg te gaan. Pas na dertig jaar zette ik eindelijk een scheiding in gang. Zover kwam het niet, want hij overleed vóór het officieel werd. Zijn dood was een enorme opluchting, al vond ik dat eerst moeilijk om toe te geven. In de daaropvolgende jaren werd ik weer het meisje dat ik ooit was. Opgeruimd, vrolijk, ondernemend. Ik ging leuke spannende dingen doen als parachutespringen en ballonvaren.  En ik leerde de Argentijnse tango dansen.

Vier jaar na de dood van mijn man ontmoette ik René tijdens een tango-dansavond. Een aardige vent, een gezellige prater, een goede danser. We spraken een keer af, daarna steeds vaker. We wilden elkaar beter leren kennen, zonder haast. Tot vlak voor onze ontmoeting deelde René met een broer en hun moeder een heel groot huis in dat kleine Brabantse dorp. Door zijn werk als beleggingsspecialist was hij werelds genoeg, maar hij vond het gemakkelijk en gezellig, zo met zijn familie. Inmiddels woonde zijn moeder in een verpleeghuis.

We werden geleidelijk verliefd. Ik viel voor zijn geduld, zijn rust, zijn humor. René had gezien zijn geringe aantal relaties niet zoveel seksuele ervaring, dus daar moest ik nog wel even aan spijkeren. Dat vond hij geen enkel punt, en ik ook niet. Na een paar maanden zagen we er allebei een toekomst in. Eind augustus 2014 werden we een stel.

Anderhalf jaar geleden waren we er allebei slecht aan toe. Hij had een burn-out, ik een tumor. Mede door de afstand was het soms moeilijk er voor elkaar te zijn. Maar het is gelukt. Het contact bleef intensief, we zijn elkaar nooit kwijtgeraakt. Toen we weer in rustiger vaarwater kwamen vroeg René of ik bij hem in wilde trekken. Plaats genoeg ten slotte. Maar zijn dorp is me te stil. Ik heb reuring nodig. Hij krijgt het op zijn beurt Spaans benauwd bij het idee te moeten leven in mijn kleine stadse huis. En eigenlijk wil ik ook nooit meer samenwonen. Zoals we het nu hebben is het goed. Ik voel me vrij. Er is geen stress, geen strijd, geen dwang. We hebben leuke discussies over allerlei onderwerpen. Het is vertrouwd, maar nooit saai. We halen het beste in elkaar naar boven.”

Marc Chagall / Couple au Chandelier

Dit artikel verscheen eerder in het AD Magazine van 23 februari 2019

Wil je als weduwe/weduwnaar wel echt een nieuwe partner?

https://www.monuta.nl/over-monuta/nieuws/een-nieuwe-liefde-na-het-verlies-van-een-partner/

https://www.relatietherapie-nijmegen.nl/blog/omgaan-met-verschillen/

Antoon Gaemers en de waarde van al wat tikt

‘Heel veel’ vervalsingen krijgt hij onder ogen. Meestal heeft hij het snel door, maar soms is een kopie zo goed dat zelfs hij twee keer moet kijken. Uurwerktaxateur Antoon Gaemers over techniek, kwaliteit en, vooral, emotie.

“Nederlandse juweliers die een Rolex aangeboden krijgen, bellen me geregeld voor een verificatie. Als er een ETA-uurwerk in zit ben ik kort: dan is het geen Rolex. Al kan het best een goed horloge zijn. Een zelfde reactie krijgt Justitie wanneer die in het kader van de Pluk ze!-maatregel een gouden Rolexkast laat taxeren. Als het origineel tachtig gram moet wegen en het is maar veertig gram, weet ik het al. Vervalsingen zijn aan nog veel meer te herkennen. Aan de wijzerplaat, het type schroefjes, het materiaal, de vertanding van het raderwerk. Maar sommige met nieuwe lasertechnieken gemaakte imitaties zijn steeds lastiger te onderscheiden van het hoogwaardige product. Zo nu en dan moet ik echt twee keer kijken.

Stijl versus techniek
Ik roep altijd: ‘Een goede taxateur moet eerst uurwerkmaker zijn.’ Je moet met klokken beginnen en bij horloges eindigen, zodat je al die verschillende mechanieken in handen hebt gehad. Opengemaakt, gezien, gerestaureerd. Daarom probeer ik eersteklas uurwerkmakers te stimuleren ook taxateur te worden. Het is zo’n interessant en breed terrein. Je moet natuurlijk om te beginnen technische kennis hebben. Liefst vanaf de zonnewijzer, en minimaal vanaf het eerste slingeruurwerk van Christiaan Huijgens in de zeventiende eeuw. Er hoort flink wat stijlkennis bij. Is een klok of horloge uit de empiretijd? Louis XVI? Art Déco? Bij de waardebepaling kan de stijl soms belangrijker zijn dan de kwaliteit van het uurwerk. Je moet ook de geschiedenis van klokkenmakers en fabrikanten kennen. Daar zijn gelukkig veel boeken over. Onder andere Patek Philippe, Jaeger Le Coultre en Rolex hebben hun eigen producten goed gedocumenteerd.

1952
Ik ben registertaxateur, gecertificeerd door de Vereniging van Taxateurs, Makelaars en Veilinghouders. Elk jaar moet ik laten zien dat ik bijblijf. Daar krijg ik punten voor, en de certificering wordt iedere vijf jaar herzien. In Nederland is nog een andere opleiding: Taxeren van Juweliersartikelen van na 1952. Die grensdatum wordt gehanteerd, omdat vanaf die tijd de betere horlogemerken goed zijn gaan documenteren. Hooguit tien collega’s combineren dat diploma met een eigen winkel. Door hun praktijkervaring hebben ze overigens dikwijls ook veel kennis van horloges van vóór 1952. Ze overleggen vaak met elkaar. Dat vind ik verstandig, want samen weet je meer. Ik ben de vierde generatie van een uurwerkmakersfamilie en opgegroeid in de werkplaats, maar ook ik weet nog steeds niet alles.

ETA in plaats van Patek
Een taxatie begint met het bepalen van de constructie van het uurwerk. Is het een cylinder, een spillegang, een Zwitserse ankergang? Daarna bekijk ik de kast. Als hij van edelmetaal is moeten de keurtekens kloppen. De wijzerplaat is ook van grote invloed op de waarde. Hij kan op veel manieren gemaakt en versierd zijn. Geëmailleerd, geguillocheerd, gedrukt. De wijzerplaten van oudere Patek Philippes zijn geblauwd met olie en warmte. Door het verstrijken van de tijd worden ze bruin. Zo’n model brengt meer op dan een later exemplaar dat gekleurd is met lak op waterbasis. De wijzerplaten horen met pennetjes bevestigd te zijn aan het uurwerk. Je ziet vaak dat die pennetjes zijn afgeknipt, en dat het originele uurwerk vervangen is door een standaard exemplaar. Dan kan je zomaar een Patek Philippe hebben met een ETA kwartsuurwerkje erin. En opeens is zo’n horloge nog maar € 1000,- waard, in plaats van € 10.000,-.

Firmanaam
Zeldzaamheid is van grote invloed op de waarde. Topmerken geven hun horloges kaliber- en serienummers. Bij prijzen boven de € 15.000,- worden die nummers bepalend, omdat er van de ene serie honderd zijn gemaakt, van de andere misschien wel duizend. Zelfs de band weegt mee in de waardebepaling. Voor 1952 werden horloges vaak verkocht aan goudfirma’s, die er zelf een gouden band aan monteerden. Het was ook niet ongewoon dat de juwelier er zijn eigen naam op zette. Wat zeker niet wil zeggen dat dat slecht is. Het maakt horloges zoals Rolex by Gublin of Patek by Tiffany uniek en soms wel € 20.000,- meer waard. Fabrieken vonden het ook geen enkel punt. Voor goede klanten deden ze dat graag. Hun naam was minder belangrijk – voor het publiek was de juwelier de belangrijke man. Tegenwoordig is het net andersom.

Geliefd
De meest geliefde horloges op dit moment zijn Pateks, oude Heuers, originele Breguets en de Jaeger Le Coultre Reverso. En Rolex natuurlijk, dat nooit gestopt is met het maken van het model Oyster Perpetual, een mechanisch horloge. Een gecompliceerd uurwerk mag wat kosten, maar slecht onderhoud doet enorm afbreuk aan de waarde. Een gouden JLC Monovox uit de jaren zestig die toen fl. 300,- kostte, brengt nu op zijn sloffen € 5000,- op. Maar alleen mits goed onderhouden.

Goud en staal
Veel van mijn klanten zijn particulieren. Ze willen taxatie van een erfstuk, of hertaxatie voor een verzekering. Ze hebben soms een weinig realistisch beeld van de waarde. Een Breguet die niet door hem zelf is gesigneerd brengt bijvoorbeeld niet zo veel op. Het gebeurt ook dat ik mensen totaal kan verrassen. Zoals een familie met vier Patek Philippe Calatrava’s, een standaard zakhorloge. Drie waren van goud, een was van staal. Het gouden exemplaar taxeerde ik op een bedrag tussen de €3000,- en €4000,-. Ze verwachtten dat het stalen model dus minder waard zou zijn. Maar daar waren er maar 44 van gemaakt! Het was met een geschatte waarde tussen de € 20.000,- en € 30.000,- veel waardevoller dan de gouden horloges.

Je zou kunnen anticiperen op zo´n verwachting en een goede slag slaan, maar ik vind ethiek in dit vak belangrijk. Klanten moeten je kunnen vertrouwen. De gesprekken met hen vind ik altijd heel leuk. Ik vertel zoveel mogelijk, want een horloge is voor de klant vaak emotie. Dat is ook voor mij uiteindelijk het belangrijkste. Iets wat mooi is, hoeft niet altijd economische waarde te hebben.”

https://gaemers.nl/

https://www.patek.com/en/home

https://www.chrono24.nl/breguet/index.htm

https://www.jaeger-lecoultre.com/eu/en/home-page.html

https://www.rolex.com/

  

 

Dit artikel verscheen in magazine Horloges/0024, editie 68

Op 22 april 2020 overleed Antoon Gaemers aan de coronagriep.

In wezen ben je zélf een klokkenverzameling

Het raadsel tijd

Voor de tijd hebben we geen orgaan. Kleine en grote uurwerkcollecties zijn om het fenomeen heen gebouwd, terwijl je het niet kunt zien, horen, ruiken, voelen of proeven. Journalist Alan Burdick onderzocht het in al zijn aspecten in een boek over tijd en waarom die vliegt.

Als jongvolwassene weigerde Burdick een horloge te dragen. Tijd voelde voor hem als een drukkende last, van bovenaf opgelegd. Geleidelijk realiseerde hij zich dat hij de tijd meed omdat hij er heimelijk bang voor was, al had hij geen idee wat het eigenlijk was (en is). Op een dag besloot hij op zoek te gaan naar het antwoord, bij klassieke en moderne filosofen, bij wetenschappers en bij zijn eigen uurwerkreparateur. Waar hij snel achter kwam, was dat er niet één waarheid is over de definitie van tijd. Best merkwaardig, als je bedenkt dat onze hele samenleving rond tijd is opgebouwd.

Uren, minuten, seconden

Wat elke klok in essentie doet, is de dag opdelen in handzame eenheden. Een heel bruikbaar, door mensen bedacht systeem. Tot de twintigste eeuw maten klokken de uren en de minuten. Met de komst van het quartz-uurwerk werd ook de seconde belangrijk. Burdick kreeg er mee te maken toen hij, al jaren getrouwd, van zijn schoonvader zijn allereerste horloge cadeau kreeg. Een Concord quartz, met de uuraanduiding in goudkleurige streepjes. Niet dat het hielp: op zijn afspraak bij het Bureau International des poids et mesures in het Franse Sèvres kwam hij prompt te laat. Het Bureau is een van de plekken waar hij mensen interviewde die zich beroepsmatig bezig houden met tijd. In zijn boek komt de lezer ze allemaal tegen.

Celklok

De schrijver vertelt mooie verhalen over de afstelling van alle uurwerken ter wereld op dezelfde tijd: de Universal Coordinated Time. Over hoeveel mensen daar dagelijks mee bezig zijn, en waarom dat belangrijk is voor het goed functioneren van GPS-systemen. Hij laat wetenschappers aan het woord die zich bezighouden met hoe tijd in lichaam en geest functioneert. Zij stellen dat zich in allerlei organen en zelfs cellen klokken bevinden, die met elkaar communiceren en zich op elkaar afstemmen. Een wetenschapper bracht maanden achter elkaar alleen door in een grot, afgesloten van het dag- en nachtritme dat door de zon wordt bepaald. Toen hij weer bovenkwam bleek dat hij er bijna een maand langer was gebleven dan hij dacht. Hetzelfde viel op bij mijnwerkers die na een ongeval tien dagen onder de grond hadden gezeten, maar dachten dat het drie dagen waren geweest.

De mens als klok

Onder al onze levens loopt de cyclus die de etmalen indeelt. Talloze lichaamsritmes- en processen worden er door bepaald. Zo is je bloeddruk het hoogst rond het middaguur, en je alertheid het laagst tussen drie en vijf uur in de ochtend. De cyclus is een klok die blijft ‘tikken’, ook als de mens, het dier, de plant en zelfs de schimmel lang achtereen geen daglicht ziet. Nog mooier is de constatering dat iedere cel in het lichaam zijn eigen klok heeft. Een volwassen menselijk lichaam bestaat uit zo’n vijftig miljard cellen. In wezen ben je zélf een klokkenverzameling.

Gelaagde ervaring

Er is dus ‘meetbare’ tijd, aangegeven door een klok. En er is de tijd die je intern ervaart. Maar we gebruiken het woord ook om aan te geven hoeveel uren zijn verstreken, en in welke volgorde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. We gebruiken het om verschil te maken tussen heden, verleden en toekomst, en om nú aan te duiden. Tijd is, kortom, een gelaagde ervaring. In ‘Waarom de tijd vliegt’ mengt Burdick wetenschappelijke waarnemingen en filosofische theorieën met zijn persoonlijke ervaringen. De voor jonge ouders verschrikkelijke ochtendklok van baby’s bijvoorbeeld. De interne klok van algen in de vijver bij zijn kantoorgebouw. Zijn tocht naar de Noordpool in Alaska, waar hij ervaart hoe het is als de dag duurt van half mei tot half augustus.

Vliegen

Tijdloosheid is benaderd door experimenten in donkere grotten of op plekken met eindeloos daglicht. Het kan ook door een lange vliegreis te maken, langs de 24 tijdzones van elk een uur breed. Een intercontinentale vlucht is misschien ook wel de ideale gelegenheid om dit boek te lezen. Je ervaart aan den lijve de tijdsverschillen tussen de ene bestemming en de andere. Over het algemeen is er weinig afleiding, dus je kunt goed opletten. Dat vraagt dit boek ook wel van je. Soms zijn de uitweidingen over wetenschappelijke onderzoeken taai. Dan denk je als lezer: ‘Ja ja. Het zal wel, lekker belangrijk, die femto-, atto- en zeptoseconden, of die beschrijvingen van ogenschijnlijk pietluttige experimenten.’ Sla ze gewoon over en geniet van de fascinerende kennis die je opdoet. Na lezing weet je waarom de astronomie aan de basis staat van de tijd die onze klokken aangeven. Hoe en waarom tijdssystemen ons bestaan gemakkelijker hebben gemaakt. En misschien ook wel of de tijd écht vliegt.

 

Alan Burdick

“Waarom de tijd vliegt”

Uitgeverij Meulenhoff Boekerij

ISBN 9 789029 092128

Dit verhaal verscheen eerder in 0024, magazine over Haute Horlogerie

De Werfkring – Koken als meditatie

In 1976 was De Werfkring het allereerste vegetarische restaurant in Utrecht. Het concept is sinds die tijd nauwelijks veranderd. Dezelfde gerechten, géén muziek en beperkte openingstijden. Het zijn precies de redenen dat mensen steeds terug blijven komen.

Namgyal Lhamo is onder liefhebbers van Tibetaanse muziek een grote naam. Voor optredens als zangeres en instrumentaliste reisde ze de hele wereld over. Voor de liefde streek ze neer in Utrecht. Daar deed ze haar best om via cursussen dat moeilijke Nederlands te leren. Ze zocht bovendien een mogelijkheid om de taal op simpel niveau meer te gebruiken. Het werd een baan als serveerster bij De Werfkring.

Leuk en lekker

De eigenaren hadden voor hun vegetarische restaurant eigen recepten ontwikkeld. Een combinatie van granen, kruiden, peulvruchten, gestoofde groente en rauwkost, zoveel mogelijk van biologische teelt. Altijd vers, geen blik en ter plekke gesneden. Namgyal: “Ik vond die manier van eten leuk. Je kreeg veel verschillende dingen op je bord. Bovendien waren het precies de smaken die ik lekker vind.”

Rustige plek

In 1981 nam ze het restaurant en de receptuur over. De eerste drie jaar werkte ze met hulp van haar zus Chukie. Ze kregen les van de koks en schreven alle recepten nauwkeurig op. “Je kon in de Werfkring niet zomaar een kok neerzetten, omdat de recepten zo eigen waren. Ik had natuurlijk wel ideeën hoe ik het anders wilde doen, maar we begonnen met die basis. We hielden ook vast aan de relatief korte openingstijden. Daardoor hadden we weinig stress en geen vermoeide medewerkers. Verder spelen we dus geen muziek. Mensen vinden dat lekker, zo’n rustige plek midden in de stad. En ook al ben ik musicus, ik hoef mijn eigen muziek niet de hele dag te horen.”

Lieve mensen

Namgyal is tegenwoordig vooral gastvrouw, maar hoe dingen moeten bij De Werfkring leert ze iedere kok zelf. Een goede workflow is cruciaal. “Als je die niet beheerst, heb je om vijf uur ’s middags het eten niet klaar. Je mag bijvoorbeeld nooit vergeten om de avond van tevoren de bonen in de week te zetten. Je hebt genoeg tijd nodig om alles ter plekke te snijden. Steeds dezelfde gerechten maken is trouwens niet saai. Integendeel. Het is een vorm van meditatie.” Zo’n uitspraak past bij Namgyal’s boeddhistische overtuiging en bij haar gasten, waarvan ze zegt: “Lieve mensen, eerlijke mensen, die keer op keer terug komen.”

Rijke smaken

Kleine veranderingen zijn er trouwens wél. Namgyal: “Goed samenstellen is een kunst. Ik wil rijke smaken. Natuurlijk rijk. Een beetje zoals je thuis eet, ongepolijst. Soms voeg ik iets toe, of ik haal bepaalde kruiden weg. Soms maak ik een gerecht minder zoet. Als de smaak goed is, geef ik die kennis door aan de mensen in de keuken.”

Stevig poetsen

Als vegetarisch restaurant was De Werfkring altijd al duurzaam, lang voor het begrip gemeengoed werd. De inkoop van kleine hoeveelheden maakt een diepvriezer tot de dag van vandaag overbodig. Kruiden worden bewaard in verpakkingspotten van eerder gebruikte ingrediënten. Met schoonmaakmiddelen is De Werfkring zuinig: er wordt gewoon steviger gepoetst. Wel bijdetijds is de recent aangeschafte LED-verlichting.

Interessant 

Namgyal staat nog geregeld op muziekpodia. Dan neemt haar team de taken over, maar dat ze het desondanks al zo lang volhoudt komt door haar gasten. “Een restaurant gaat over veel meer dan koken alleen. Je leert ook zo ontzettend veel over mensen. Daardoor blijft het voor mij interessant..”

 

 

http://www.dewerfkring.com/

Namgyal Lhamo

Dit verhaal verscheen eerder op website http://www.FrisseMosterd.nl. Het is deel vier in de serie De Groene Garde, over de mensen die het voortouw nemen in het milieuvriendelijker/duurzamer/groener/socialer, kortom béter maken van de Utrechtse horeca.