Van hennep kan je high worden, en heel veel mensen vinden dat leuk. In Nederland mag het ook gewoon, net zoals je je te pletter mag zuipen. Voor een land met een grote protestantse bevolking zijn we daarin verrassend losbollig. Met hennep kan je echter ook heel veel nuttige dingen doen. Zoals touw maken, en textiel. Mijn vader gebruikte vroeger zelfs hennepzaad om mee te vissen.
Dat was van eigen teelt, of van kennissen in de buurt die wat planten hadden. Niet om te gebruiken als roesmiddel, want de meeste dorpsgenoten dronken liever bier en konden dat ook heel goed. Mijn eigen vader was in ieder geval mordicus tegen al die smerige verdovende drugs die in het westen van het land in zwang waren.
Ik vermoed wel dat hennep het dorp waar we woonden zijn naam heeft gegeven, want het heette (en heet) Gennep. Misschien een erfenis van Vlamingen die de h vaak uitspreken als een g. In Gennep is ook een straat die Touwslagersgroes heet.
Van touwproductie was na de tweede wereldoorlog al weinig meer te merken. Heel lang waren de grootste werkgevers een fabriek die WC-papier maakte en twee enorme instellingen voor geestelijk gehandicapten. De grappen over waar de economie van het dorp op draaide waren regelrechte inkoppertjes.
Maar een aantal jaren geleden is de papierfabriek verhuisd naar Frankrijk. De instellingen zijn er nog wel.
En nu is hennep hip. Het groeit gemakkelijk en het aantal eco-vriendelijke toepassingen is enorm. Behalve touw en kleding kun je er bouwmaterialen van maken, brandstof, scheepszeilen en zelfs hyper-efficiënte koolstofelektroden om energie in op te slaan. En bier en papier. Foodies zijn blij met alle onverzadigde vetzuren in de zaden en de olie die ervan gemaakt wordt, kankerpatiënten met de pijnstillende werking van medicinale cannabis.
Mij lijkt het voor Gennep een kans uit duizenden. Als het dorp terugkeert naar de teelt van het oude landbouwgewas, voorzie ik een explosie van duurzame werkgelegenheid. De naam heeft het in ieder geval al mee.